[fusion_widget_area name=”avada-custom-sidebar-tcbimampict” hide_on_mobile=”small-visibility,medium-visibility,large-visibility” class=”sidebar-menu” /]

Analyse van de classificatiesystemen in het kader van BIM

Met de opkomst van BIM hebben de verschillende projectpartners meer nood aan een goede structurering van de gegevens, opdat ze op het goede moment over de juiste informatie kunnen beschikken en dit, zowel tijdens de ontwikkeling als tijdens de volledige levensduur van een project. Het gebruik van een classificatiesysteem kan hierbij goed van pas komen. Zo is het noodzakelijk om, bijvoorbeeld de onderdelen van een digitaal model, te classificeren om in een goed gestructureerde omgeving te kunnen werken en efficiënt te kunnen communiceren met de andere partijen.

1. ACHTERGROND

Dit hoofdstuk heeft als oogmerk om meer duidelijkheid te scheppen in de terminologie voor de classificatie en de codificatie. Hiertoe baseert men zich onder meer op de norm ISO 22274: 2013 ‘Systems to manage terminology, knowledge and content. Concept-related aspects for developing and internationalizing classification systems’, die enkele algemene aanbevelingen formuleert voor de ontwikkeling van classificatiesystemen.

Bij de keuze of de ontwikkeling van een classificatiesysteem moet men zich de volgende fundamentele vragen stellen:

WAAROM?

De eerste stap bestaat erin het doel van het classificatiesysteem te definiëren. Een dergelijk systeem laat immers toe om:

  • een gemeenschappelijke taal te ontwikkelen
  • de informatie-uitwisseling efficiënter te maken
  • het digitale model te organiseren of structureren met het oog op een efficiënte exploitatie van de gegevens.

WAT?

De tweede stap bestaat uit de identificatie van de te classificeren objectenverzameling. Ter illustratie beschouwen we hieronder een voorbeeld van een geometrische-objectenverzameling.

Figuur 1: Voorbeeldverzameling van geometrische objecten

HOE?

Als laatste stap moet men bepalen welke criteria er gebruikt zullen worden om de objectenverzameling onder te verdelen. Deze criteria worden ‘onderverdelingscriteria’ genoemd. In ons voorbeeld van de geometrische-objectenverzameling kunnen er drie onderverdelingscriteria onderscheiden worden: de grootte, de kleur en de vorm. Indien men voor het criterium ‘grootte’ opteert, zijn er twee klassen: klasse 1 met de kleine objecten en klasse 2 met de grote objecten.

Figuur 2: De eerste onderverdeling van de initiële objectenverzameling levert twee klassen op. 

Een klasse kan dus gedefinieerd worden als ‘een verzameling van objecten die een of meerdere eigenschappen gemeen hebben’.

In ons voorbeeld zou de classificatie van de objecten nog verder uitgebreid kunnen worden door in elke klasse de onderverdelingscriteria ‘kleur’ en ‘vorm’ toe te passen. Hierbij dient men een keuze te maken tussen twee classificatiesystemen: een enumeratieve classificatie of een facetclassificatie.

Enumeratieve classificatie

Bij een enumeratieve classificatie moet men de onderverdelingscriteria bepalen en vastleggen op welk niveau men deze wil toepassen. Het onderverdelingsprocedé zal in elke klasse of onderklasse toegepast worden totdat men tot de individuele objecten komt.

In ons voorbeeld wordt de objectenverzameling als volgt onderverdeeld:

  • Niveau 1: onderverdelingscriterium = kleur → men bekomt drie klassen die op hun beurt onderverdeeld kunnen worden volgens het volgende criterium:
    • Niveau 2: onderverdelingscriterium = vorm → men bekomt negen onderklassen, die ook weer onderverdeeld kunnen worden:
      • Niveau 3: onderverdelingscriterium = grootte → men bekomt achttien objecten.

In een enumeratief systeem bevinden de objecten uit de initiële verzameling zich dus op het laatste niveau van de classificatie.

Figuur 3: Voorbeeld van een enumeratieve classificatie.

Facetclassificatie

Ook bij een facetclassificatie moeten de onderverdelingscriteria bepaald worden. In tegenstelling tot bij een enumeratieve classificatie kunnen meerdere van deze criteria zich echter op hetzelfde niveau bevinden. In dit classificatietype worden de onderverdelingscriteria ‘facetten’ genoemd.

In ons voorbeeld bevinden de facetten zich op hetzelfde niveau:

  • Niveau 1: facet ‘kleur’ → men bekomt drie klassen
  • Niveau 1: facet ‘vorm’ → men bekomt drie klassen
  • Niveau 1: facet ‘grootte’ → men bekomt twee klassen.

Een ander verschil met de enumeratieve classificatie is dat de facetclassificatie, in dit voorbeeld, slechts één element per klasse bevat, terwijl dit element op zich een object niet volledig beschrijft. Een object zal immers gekarakteriseerd worden door de combinatie van een klasse van elk facet.

Figuur 4: Voorbeeld van een facetclassificatie.

We willen erop wijzen dat de klassen (van elk facet) bij een facetclassificatie eveneens onderverdeeld zouden kunnen worden in onderklassen. In bovenstaand voorbeeld hebben we ervoor gekozen om alle facetten op hetzelfde niveau te plaatsen, maar we hadden bijvoorbeeld ook de volgende structuur kunnen gebruiken:

  • Niveau 1: facet ‘vorm’ → men bekomt drie klassen
    • Niveau 2: facet ‘kleur’ → men bekomt negen onderklassen (drie onderklassen per klasse)
  • Niveau 1: facet ‘grootte’ → men bekomt twee klassen.

Net zoals een enumeratieve classificatie kan een facetclassificatie dus op een hiërarchische manier georganiseerd worden. Vermits elk facet meerdere klassen en onderklassen kan bevatten, wordt een facetclassificatie ook wel een ‘polyhiërarchisch systeem’ genoemd.

Het dient opgemerkt te worden dat de term ‘hiërarchisch’ gebruikt wordt om een eigenschap van een classificatie te bepalen (ongeacht of het een enumeratieve of een facetclassificatie betreft) en niet om het classificatietype (m.a.w. facet of enumeratief) te definiëren.

Enumeratieve classificatie vs facetclassificatie

Ook op het vlak van flexibiliteit en leesbaarheid bestaat er een verschil tussen beide classificatietypes.

  • Flexibiliteit: De flexibiliteit is afhankelijk van de mate van hiërarchie in de classificatie: hoe meer hiërarchie, hoe minder flexibel. Vermits een facetclassificatie – wanneer men uitgaat van eenzelfde initiële objectenverzameling en dezelfde onderverdelingscriteria – minder hiërarchisch is dan een enumeratieve classificatie, is zij flexibeler. Bijgevolg kan een facetclassificatie gemakkelijker aangepast worden om nieuwe objecten toe te voegen.
  • Leesbaarheid en duidelijkheid: Aangezien een enumeratieve classificatie slechts uit één hiërarchie bestaat, zijn er meerdere niveaus vereist om tot het individuele object te komen. Een facetclassificatie bevat daarentegen meerdere parallelle hiërarchieën, waardoor elk facet uit minder niveaus bestaat en de leesbaarheid groter wordt.

Het merendeel van de ontwikkelde classificatiesystemen in de bouwsector zijn facetclassificaties waarbij elk facet table genoemd wordt (zie de norm ISO 12006-2:2015).

Codificatie

De codificatie bestaat erin een code te gebruiken om de identificatie van een object of objectenverzameling (klasse of onderklasse) te vergemakkelijken en aldus lange en vage benamingen te vermijden. Een code bestaat uit een of meerdere symbolen waaraan een conventionele betekenis toegekend wordt.

In de meeste classificatiesystemen in de bouwsector zijn de codes alfabetisch, numeriek of alfanumeriek.

Figuur 5: Voorbeeld van een codificatie van een enumeratieve classificatie.

Figuur 6: Voorbeeld van een codificatie van een facetclassificatie.

2. NORM ISO 12006-2: 2015

De norm ISO 12006-2Organization of information about construction works. Part 2: framework for classification of information’ werd verder uitgewerkt en dient als internationale referentie voor de creatie van de classificatiesystemen in de bouwsector. Nadat bepaalde lacunes in de eerste versie van de norm (ISO 12006-2: 2001) geïdentificeerd werden, werd er in april 2015 een tweede editie gepubliceerd (ISO 12006-2: 2015). Deze laatste heeft niet als doel om één enkel internationaal classificatiesysteem te creëren, maar wel om een kader aan te reiken waarop de verschillende classificatiesystemen zich kunnen beroepen en aldus onderling verenigbaar zijn. De norm formuleert onder meer welke tables in elk bouwgerelateerd classificatiesysteem opgenomen zouden moeten worden. Hij vermeldt echter geen exhaustieve lijst van de elementen die in deze tables opgenomen kunnen worden en ook de codificatie van deze elementen komt hierin niet aan bod.

De norm is gebaseerd op het volgende principe: tijdens de bouwprocessen (construction processes) worden er verschillende types hulpmiddelen (construction resources) gebruikt om tot goede resultaten te komen (construction results). Deze hulpmiddelen, processen en resultaten beschikken allen over bepaalde eigenschappen (properties).

Figuur 7: Principe van de norm ISO 12006-2: 2015.

Figuur 8: Levenscyclus van een project.

De norm ISO 12006-2: 2015 stelt duidelijk dat een classificatiesysteem voor de bouwsector in alle bouwdomeinen gebruikt zou moeten kunnen worden en dit, gedurende de ontwikkeling en de levensduur van het project.

3. IDENTIFICATIE VAN DE BESTAANDE CLASSIFICATIESYSTEMEN IN EUROPA

De onderstaande kaart geeft een overzicht van de bestaande classificatiesystemen in Europa. Deze kaart, waaraan momenteel nog gewerkt wordt, zal binnenkort geüpdatet worden.

Figuur 9: Kaart van de in Europa gebruikte classificatiesystemen.

4. DE IN BELGIË GEBRUIKTE CLASSIFICATIESYSTEMEN

Teneinde de meest gebruikte classificatiesystemen door hun leden te identificeren, hebben de werkgroepen ‘Classificatie’ (WG1) van het Technische Comité BIM & ICT en de Cluster BIM (bestaande uit 74 externe leden) een enquête uitgevoerd. Onderstaand diagram geeft een overzicht van de resultaten.

Figuur 10: De classificatiesystemen gebruikt door de leden van WG1 (Technische Comité BIM & ICT en Cluster BIM).

5. WELKE CLASSIFICATIESYSTEMEN ANALYSEERT WG1?

Op basis van de resultaten van deze enquête en andere onderzoeken werden er een aantal relevante classificatiesystemen geïdentificeerd die door WG1 geanalyseerd moeten worden in het kader van BIM.

In de eerste plaats zullen de classificatiesystemen geanalyseerd worden die gebruikt (kunnen) worden tijdens de ontwerp-, bouw- en onderhoudsfase:

  • BB/SfB en Nl/SfB: de meest gebruikte classificatiesystemen in België
  • CCS (Cuneco Classification System – Denemarken): classificatiesysteem dat specifiek voor BIM uitgewerkt werd op basis van onder meer de norm ISO 12006-2: 2015
  • UniClass2015 (Verenigd Koninkrijk): classificatiesysteem ontwikkeld  voor BIM
  • OmniClass (Verenigde Staten).

Vervolgens zal WG1 zich toespitsen op de classificatiesystemen die voornamelijk gebruikt worden bij de opstelling van de bestekteksten en de uitvoering van het project:

  • VMSW (Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen)
  • STABU (Standaardbestek Burger en Utiliteitsbouw)
  • CCTB2022 (typebestek voor gebouwen).

Tot slot verdienen de classificatiesystemen die gebruikt worden voor de speciale technieken en de facility management bijzondere aandacht:

  • ETIM

Op basis van deze analyse zal er een samenvattend document opgesteld en ter beschikking gesteld worden van de ondernemingen. Dit document zal voor elk bestudeerd classificatiesysteem ook hulpfiches bevatten. De partijen die een bepaald classificatiesysteem wensen te gebruiken, zullen deze fiches kunnen raadplegen om het systeem te identificeren dat het meest aan hun behoeften voldoet.

6. METHODOLOGIE VOOR DE ANALYSE VAN DE CLASSIFICATIESYSTEMEN

De gebruikte methodologie voor de analyse bestaat uit zes punten:

IDENTITY CARD

De identiteitskaart van het classificatiesysteem verzamelt algemene informatie over het systeem, zoals de publicatiedatum, de taal of talen waarin het beschikbaar is, het classificatietype (facet of enumeratief), het aantal tables, het codetype (alfabetisch, numeriek, alfanumeriek) …

Deze kaart biedt de gebruikers een duidelijk beeld van de essentiële informatie over het classificatiesysteem.

BIM KEY CHARACTERISTICS

Met de hulp van de leden van WG1 werden de sleuteleigenschappen geïdentificeerd om in het kader van BIM een classificatiesysteem te kunnen gebruiken.

Een classificatiesysteem voor BIM moet:

  • duidelijk zijn (op het vlak van de structuur, onderverdelingscriteria en definities)
  • bruikbaar zijn op het niveau van de details
  • neutraal zijn (onafhankelijk van de software)
  • stabiel zijn (tijdens het volledige bouwproces)
  • aanpasbaar en flexibel zijn (mogelijkheid om nieuwe elementen toe te voegen aan de structuur)
  • internationaal zijn en voldoen aan de norm ISO 12006-2: 2015.

Wat de codificatie betreft, moet het systeem:

  • over een unieke code of identificatie beschikken (voor elk object of objecttype)
  • leesbaar zijn voor de computer en begrijpelijk zijn voor de gebruiker.

De analyse bestaat erin te bepalen of het systeem aan voormelde sleuteleigenschappen beantwoordt en waarom.

USE

Het classificatiesysteem wordt toegepast op een praktijkgeval zonder dat er een beroep gedaan wordt op specifieke BIM-software.

De geanalyseerde punten zijn onder meer: Hoe het classificatiesysteem gebruiken? Hoe een gebouw en zijn onderdelen classificeren en coderen? In welke mate van detail is dit mogelijk?

Tijdens welke projectfasen kan men het classificatiesysteem gebruiken?

IMPLEMENT IN SOFTWARE

Het classificatiesysteem wordt geïmplementeerd in verschillende BIM-software (bv. Archicad, Revit, Vectorworks …) om het gebruik ervan in de praktijk te testen. Een van de doelen is om de locatie te identificeren waar de code in de software ingevoerd kan worden. Is de code gemakkelijk zichtbaar? Waar bevindt hij zich best in de interface? In welke mate van detail kan men met deze software classificeren?

PLUGINS

Hierbij worden de plug-ins en hun voornaamste functies geïdentificeerd die de implementatie van het classificatiesysteem vergemakkelijken.

WEBSITES

Tot slot worden de websites gerecenseerd die informatie over het classificatiesysteem (bv. richtlijnen, video’s, download van tables van het classificatiesysteem …) verzamelen.

Voor meer informatie kunt u ons steeds bereiken via het e-mailadres info@bimportal.be.